Hoofdstuk 15 Overzicht kennis en kennisleemtes van het ecologisch systeemfunctioneren
15.1 Overzicht kennis van toestand en trend en kennis van systeembegrip
Ter afsluiting van de systeemrapportage wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van waarover voldoende kennis en waarover onvoldoende kennis beschikbaar is. Ofwel wat begrijpen we en wat begrijpen we (nog) niet (voldoende) van het ecosysteem-functioneren van de Grevelingen voor zover dat nodig is voor het beheer van de Grevelingen? Dit overzicht is gevisualiseerd in zogeheten verrijkte effectketens (figuur 15.1). Het overzicht maakt onderscheid tussen:
Toestand en trend: Weten we wat de huidige toestand is en weten we wat en of er een trendverandering van de toestand plaatsvindt of heeft plaatsgevonden? –> Vaststellen en beschrijven
Begrip: Begrijpen we waarom de huidige toestand zo is als hij is en begrijpen we de trendverandering(en), indien van toepassing? –> Verklaren De toestand en trend richten zich op de beschikbaarheid van voldoende monitoringsgegevens en of deze voldoende representatief zijn om de trend en toestand van het systeem Grevelingen te beschrijven. Het begrip richt zich op de verklaring van de toestand en trend(s). De beschikbaarheid van kennis over de toestand en trend aan de ene kant en het begrip aan de andere kant worden beoordeeld met een kleurcodering:
Groen: Voldoende kennis beschikbaar
Geel: Kennis beschikbaar met enkele leemtes
Rood: Onvoldoende kennis beschikbaar
Wit: Onbekend / Geen beoordeling van beschikbare kennis mogelijk
Het overzicht is gebaseerd op een gezamenlijk deskundigenoordeel. Tijdens een Expertbijeenkomst d.d. 3 oktober 2023 is het overzicht uit de voorgaande systeemrapportage (d.d. oktober 2020) geactualiseerd. Aanwezig waren experts vanuit Rijkswaterstaat, Provincie Zeeland, Delta Milieu Projecten, NIOZ, Waardenburg Ecology, Wageningen Marine Research, Deltares en Staatsbosbeheer. Het geactualiseerde overzicht is weergegeven in Figuur 16.1. Het geactualiseerde overzicht is grotendeels gelijk aan de voorgaande versie. Het gedeelte voor het terrestrisch deelgebied is uitgebreid. Voor het aquatisch deelgebied zijn de ‘Kwallen & Inktvisachtigen’ en de ‘Zeehond’ toegevoegd. Het deskundigenoordeel over de beschikbare kennis is vrijwel gelijk.

Figuur 15.1: Geactualiseerd overzicht d.d. oktober 2023 van beschikbare kennis voor toestand en trend en voor systeembegrip voor de Grevelingen.
Uit het overzicht in Figuur 15.1 blijkt dat de voornaamste kennisleemtes geïdentificeerd zijn bij:
- De bodemkwaliteit (slibgehalte, organisch-stofgehalte en zuurstofconcentratie in de bodem) van met name de ondiepere bodem (ondieper dan circa NAP -10 m) in relatie tot macrobenthos. Het vermoeden is dat de langjarige ontwikkeling van de bodem sinds de afsluiting van de Grevelingen een belangrijke verklarende factor is voor de achteruitgang van en huidige toestand van macrobenthos, wat vervolgens doorwerkt in de rest van de voedselketen.
- Het voedselweb als geheel en daarmee de draagkracht van de Grevelingen voor soorten en soortgroepen. Van diverse schakels in de voedselketen zijn de toestand en trend redelijk tot goed bekend, maar van enkele schakels is onvoldoende kennis (zoöplankton, vissen). Van algen is de biomassa en de algensamenstelling redelijk tot goed bekend. Data van primaire productie is sinds 2021 beschikbaar, maar nog niet geanalyseerd. Voor macrobenthos wordt een negatieve trend en een verschuiving van soorten geconstateerd. Beide worden niet (voldoende) begrepen. De samenhang tussen de schakels is de voedselketen en de relatie met de abiotische factoren is grotendeels onbekend. Het is daarom moeilijk om de draagkracht van de Grevelingen te bepalen.
- Hoe werkt de primaire productie en de fytoplanktonsamenstelling door naar andere soortengroepen voor soortensamenstelling en biomassa: zoöplankton, (rib)kwallen, bodemdieren en in het bijzonder schelpdieren, en de hogere trofische niveaus vissen en vogels?
- Er zijn voldoende vogeltellingen om toestand en trend vast te stellen. Voor diverse vogelsoorten zijn trendveranderingen of trendbreuken vastgesteld die niet verklaard kunnen worden. Het is mogelijk dat een deel van de verklaring buiten de Grevelingen gezocht moet worden.
Per onderdeel wordt hieronder kort ingegaan op de beoordeling.
15.1.1 Meteorologie & Klimaat
Het KNMI monitort langjarig de meteorologie op een aantal locaties nabij de Grevelingen. Deze data is voldoende op trend en toestand vast te stellen. De beoordeling van het begrip is “onbekend”, omdat daar in deze systeemrapportage niet naar is gekeken.
15.1.2 Waterkwantiteit & Hydrodynamiek
Er is voldoende data beschikbaar voor de waterbalans van instromende en uitstromende debieten. De Brouwerssluis speelt daarbij een dominante rol en daarnaast de Flakkeese spuisluis die nog maar kort in gebruik is. De polderdebieten dragen een factor 100 minder bij aan de waterbalans en daarom is een maandelijkse datafrequentie afdoende. Waterstanden in het Grevelingenmeer zijn goed bekend en worden goed begrepen op basis van een combinatie van waterbeheer en wind. Er zijn geen metingen bekend van stroomsnelheden en golven. Dit wordt niet als een grote omissie gezien. Modellen bieden de mogelijkheid om deze data met voldoende betrouwbaarheid op te vullen. Ook metingen van saliniteit en temperatuur zijn voldoende beschikbaar, waarbij de verticale TSO metingen zeer waardevol zijn. Het voorkomen en ontstaan van stratificatie wordt op zich goed begrepen. Stratificatie ontstaat door instroom van water door de Brouwerssluis dat (iets) zwaarder of juist (iets) lichter is dan het water in het Grevelingenmeer, waardoor twee niet-gemengde waterlagen ontstaan. Stratificatie ontstaat ook doordat de oppervlaktelaag opwarmt door zoninstraling, terwijl de onderlaag niet opwarmt. De verhouding tussen deze twee aandrijvende factoren voor stratificatie is afhankelijk van de saliniteit van het instromende water uit de Voordelta en van de meteorologische condities. Beide variëren door het jaar heen en van jaar tot jaar. Dat beide factoren bijdragen is bekend. Wat die verhouding precies is, is niet bekend.
15.1.3 Bathymetrie & Morfodynamiek
Omdat de Grevelingen zwak-dynamisch is, dat wil zeggen dat de stroomsnelheid over het algemeen laag is, gaat de morfologische verandering zeer langzaam. Bathymetrische opnames beneden circa NAP -1 m met vele tientallen jaren ertussen laten relatief kleine veranderingen zijn. Uitzondering zijn diepe putten die langzaam (tot enkele meters) opgevuld zijn met fijn materiaal over de afgelopen decennia. Dit proces wordt goed begrepen. De vooroevers vanaf circa NAP -1 m zijn in 2019 opnieuw ingemeten. Daarmee is er een goed beeld van de toestand en trend.
15.1.4 Zwevend stof & Troebelheid
De langjarige MWTL metingen geven voldoende inzicht over de toestand en trend van de zwevend-stofconcentratie en troebelheid. Het doorzicht is in de jaren 1990 gedaald van circa 4 m naar 2 tot 3 m. Een verklaring voor deze trendverandering is nooit gevonden. Van oktober 2019 tot mei 2020 zijn metingen bij de Brouwerssluis uitgevoerd om de netto hoeveelheid zwevend stof dat met het instromende water via de Brouwersluis binnenkomt te bepalen (Deltares, 2021). Uit de massabalans blijkt dat circa 5% van het zwevend stof via de Brouwersluis binnenkomt en dat circa 95% intern geproduceerd wordt. Lokaal bij de Brouwerssluis zal de verhouding anders zijn. De kennisleemte is hierdoor beperkt.
15.1.5 Nutriënten (N, P, Si)
De langjarige MWTL metingen geven voldoende inzicht over de toestand en trend van de nutriënten stikstof, fosfaat en silicium. (Silicium krijgt minder aandacht dan stikstof en fosfaat. Mogelijk zit hier een onbekende kennisleemte.) Omdat de algengroei in het Grevelingenmeer het grootste deel van het jaar stikstof gelimiteerd is, is begrip van stikstof relevant. Dit begrip wordt als voldoende beoordeeld. Fosfaat kan in het voorjaar korte tijd limiterend zijn voor de algengroei. In het zomerhalfjaar neemt de fosfaatconcentratie in het water toe door nalevering uit het sediment. Fosfaat laat sinds circa vijf jaar een licht stijgende trend zien in de zomerconcentratie. De reden voor deze licht stijgende trend is onbekend.
15.1.6 Overige stoffen
In deze systeemrapportage is niet ingegaan op overige stoffen zoals verontreinigingen. Voor zowel trend en toestand als begrip wordt daarom een “onbekend” beoordeling gegeven. Deze stoffen worden (deels) in de KRW gerapporteerd.
15.1.7 Zuurstof
De zuurstofconcentratie wordt gemeten in de verticale TSO metingen. Deze meetserie biedt voldoende inzicht in de toestand en trend. Opgemerkt wordt dat er geen trendanalyses zijn uitgevoerd. Omdat in beheer- en beleidsstukken wel gesproken wordt over een negatieve trend, worden trendanalyses als kennisleemte geïdentificeerd. Het ontstaan van zuurstofarme en zuurstofloze condities in de diepere lagen van het Grevelingenmeer wordt goed begrepen. Dergelijke condities ontstaan bij de combinatie van stratificatie en zuurstofvraag door afbraak van organisch materiaal.
15.1.8 Bodemkwaliteit
Hiermee wordt niet chemische verontreiniging bedoeld, maar de abiotische karakteristieken als slibgehalte, organisch-stofgehalte en zuurstofconcentratie in de bodem. Hoewel de driejaarlijkse monitoring inzicht geeft in de bodemsamenstelling en de projectmonitoring van Beggiatoa aanvullende informatie geeft, is er onvoldoende zicht op de ontwikkeling van de bodem en in hoeverre die (negatieve?) ontwikkeling een verklaring is voor de ontwikkeling in macrobenthos. De bodem in de diepe putten die onder jaarlijkse invloed van zuurstofloosheid in de waterkolom staan, wordt voldoende goed begrepen, hoewel de hoeveelheid data daar beperkt is.
De ondiepere bodem waarboven de waterkolom (vermoedelijk) niet zuurstofloos of zuurstofarm wordt, wordt minder goed begrepen. Aanwezigheid van Beggiatoa duidt erop dat de bodem zuurstofloos is, terwijl de bovenstaande waterkolom dat (nog) niet is. Een vermoeden is dat (tijdelijke) zuurstofloosheid zorgt voor een sterke afname van macrobenthos. Door afname van de bijbehorende bioturbatie wordt minder zuurstof in het sediment gebracht, waardoor de zuurstofloosheid langer voortduurt. Herstel van het bodemleven wordt gehinderd en is wellicht nog niet volledig hersteld voordat (in het volgend jaar?) een nieuwe periode van zuurstofloosheid in het sediment ontstaat. In dit geval zou sprake kunnen zijn van een zichzelf versterkend effect.
15.1.9 Algen & Primaire productie
De langjarige MWTL metingen geven voldoende inzicht over de toestand en trend van de algenbiomassa (als gram koolstof en/of als chlorofylconcentratie) en de algensamenstelling. Sinds 2021 worden primaire producite metingen uitgevoerd, waardoor er voldoende inzicht is in de toestand en begint te ontstaan in de trend. Analyse in relatie tot systeembegrip is nog niet uitgevoerd. Waterplanten & Wieren Zeegras kwam in grote hoeveelheden voor in het Grevelingenmeer, maar is thans verdwenen. Er lopen initiatieven om zeegras te herintroduceren (Natura2000). Er is derhalve voldoende inzicht in de toestand en trend van zeegras.
15.1.10 Zoöplankton
Er zijn geen recente metingen van zoöplankton. Deze schakel is de voedselketen is nu volledig onbekend.
Macrobenthos
De driejaarlijkse monitoring van macrobenthos geeft inzicht in de verspreiding en trend. De verklaring van de geconstateerde trends in afname biomassa en soortenverschuiving is niet (voldoende) bekend. Mogelijk is er een relatie met de bodemsamenstelling. Het ontbreken van een verklaring wordt als kennisleemte gezien.
15.1.11 Vissen
Op dit moment is er een beperkt beeld van de visstand in het Grevelingenmeer. De MWTL-bemonstering wordt uitgevoerd met een boomkor, waarbij er eens in de twee tot vier jaar in de diepere delen van het Grevelingenmeer gevist wordt (dit in verband met de diepgang van de boot (Luctor)). De bemonstering wordt in het voorjaar uitgevoerd. Als gevolg hiervan ontbreekt inzicht in de visstand in de ondiepe delen en in de waterkolom van het Grevelingenmeer en inzicht in de variatie gedurende de seizoenen (i.v.m. intrek vanuit Voordelta/Oosterschelde).
Het is de vraag in hoeverre het in de praktijk mogelijk is om een goed beeld van de omvang van het visstand in het Grevelingenmeer te krijgen. Als gevolg van de uitwisseling met de Voordelta is het een komen en gaan van vissen, waarbij de verschillende seizoenen een grote rol spelen. De visstand in het Grevelingenmeer kun je om die reden waarschijnlijk niet los zien van de visstand en ontwikkelingen in de Voordelta. Veel van de vissen in de waterkolom bewegen zich in grote scholen door het water. In de praktijk is het lastig om voor dit soort vissen een goed beeld van de visstand te krijgen. Voor de standvissen in het Grevelingenmeer zal het eenvoudiger zijn om inzicht te krijgen in de omvang van het visbestand. Waarschijnlijk kunnen hiervoor de gegevens van de MWTL-monitoring als basis dienen. Vogels
De jaarlijkse vogeltellingen geven voldoende inzicht over de toestand en trend van broedvogels en niet-broedvogels. Voor diverse vogelsoorten zijn trendveranderingen of trendbreuken vastgesteld die niet verklaard kunnen worden. Het is mogelijk dat een deel van de verklaring buiten de Grevelingen gezocht moet worden.
15.1.12 Abiotiek terrestrisch
Dit onderdeel is nog niet ingevuld in de systeemrapportage. De beoordeling van beschikbare kennis is daarom “onbekend”.
15.1.13 Ecologie terrestrisch
Er is voldoende data beschikbaar voor Natura2000 soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de vogeltellingen. Voor de verklaring van toestand en trend van vogels geldt ook hier dat niet overal een verklaring voor is. Voor de overige onderdeel wordt de beschikbare kennis als redelijk beschouwd.
15.2 Onderzoekplan Zoute Meren
Het Onderzoeksplan Zoute Meren (Deltares, 2024) beschrijft de inzichten in het ecologisch functioneren van de zoute meren Grevelingen en Veerse Meer en de optredende problemen rond waterkwaliteit; het terrestrische deel maakt geen onderdeel uit van het Onderzoeksplan. Op basis van dat inzicht en een overzicht van lopende monitoring en onderzoek is een inventarisatie gemaakt van kennisleemtes en onderzoeksvragen. Er worden voorstellen gedaan voor aanvullende analyses, onderzoek en aanpassingen in de monitoring om die kennisleemtes op te vullen. Het Onderzoeksplan Zoute Meren bevatten aparte verrijkte effectketens voor 1) het fysisch systeem, 2) de waterkolom, 3) de bodemdiergemeenschap, en 4) het benthisch-pelagisch voedselweb. Aangezien deze laatste het meest representatief is voor het ecosysteem-functioneren als geheel, is de verrijkte effectketen van het benthisch-pelagisch voedselweb hier overgenomen in Figuur 15.2 (Figuur 5.6 uit Deltares, 2024).

Figuur 15.2: Verrijkte effectketen voor het benthisch-pelagische voedselweb (Deltares, 2024). De beschikbaarheid van data (D) en modelkennis (M) is weergegeven met de kleurcodering zoals aan het begin van dit hoofdstuk beschreven. De processen zijn weergegeven met pijlen met kleurcodering . De blauwe blokken geven de meest relevante variabelen in het watersysteem weer, waarbij de pijlen de onderlinge relaties aangeven. Grijze blokken en gebroken lijnen geven de invloed van externe factoren weer.
Het resulterende overzicht van kennisvragen en kennisleemtes is opgenomen onderstaande Tabel 16.1, overgenomen uit Deltares (2024, Tabel 6.1). Voor een groot deel van de kennisleemtes kan met analyse van beschikbare data gestart worden. Als daaruit onvoldoende kennis resulteert, kan daarna de behoefte aan aanvullende data worden gespecificeerd (conform de monitoringscyclus).
Onderwerp | Algemene kennisvraag | Kennisleemte | Waarom relevant |
---|---|---|---|
Stratificatie waterkolom | Duur en stabiliteit van stratificatie op tijdschaal van dagen | · Hoe is de wisselwerking tussen zout- en temperatuurstratificatie? | De duur en sterkte van de stratificatie is van invloed op de ontwikkeling van zuurstofuitputting in de diepere waterlaag |
· Wat is de invloed van uitwisseling (VM: Katse Heule; GM: Brouwerssluis) op de stratificatie in het zomerhalfjaar? | |||
· Hoe stabiel is de stratificatie over een periode van uren/dagen en welke factoren zijn hierop van invloed? | |||
Zuurstof-condities | Duur en frequentie van zuurstofarme en zuurstofloze condities beneden én boven de spronglaag | · Hoe representatief zijn de TSO-metingen voor de condities in de ondiepe delen? | De mate van zuurstofuitputting maar vooral ook de duur bepaalt de leefomstandigheden van bodemdieren/demersale vis |
· Hoe frequent en langdurig zijn zuurstofarme (<4 mg/l) en zuurstofloze (<2 mg/l) periodes nabij de waterbodem; in de ondiepe delen waar bodemdieren voorkomen? | |||
H2S | Frequentie van voorkomen van H2S in de waterkolom | · Wat is de frequentie en duur van voorkomen van H2S in de waterkolom? | H2S is toxisch voor fauna |
· Wat is effect van opmenging en doorbreken stratificatie? | |||
· Welke andere factoren zijn van invloed op het vrijkomen van H2S uit de waterbodem? | |||
Waterbodem | Toestand en trend van de waterbodem (korrelgrootteverdeling, slibgehalte, organisch stofgehalte) | · Is er een verandering in de samenstelling van de waterbodem (% organisch materiaal, slib, korrelgrootte)? | De sedimentsamenstelling is van invloed op de soortensamenstelling van de bodemdiergemeenschap. |
· Wordt dit veroorzaakt door import of interne bronnen (bijv. herverdeling sediment, primaire productie)? | |||
· Zijn er verschillen tussen beide zoute meren en tussen verschillende deelgebieden van de meren? | Toevoer van organisch materiaal kan leiden tot verhoogde zuurstofvraag van de waterbodem. De bronnen van organisch materiaal kunnen verschillen tussen VM en GM. | ||
Zuurstofvraag van de waterbodem | · Hoe groot is de zuurstofvraag van de waterbodem? | Bacteriematten zijn een symptoom van zuurstofloosheid in de bodem maar zijn mogelijk ook van invloed op de vestigingsmogelijkheden van bodemdieren. Er zijn anekdotische aanwijzingen voor toename van bacteriematten ook op ondiepere locaties. | |
· Welke abiotische/biotische factoren zijn hierop van invloed? | |||
· Is er verschil tussen de meren en tussen deelgebieden in de meren? | |||
Toestand en trend van het voorkomen van bacteriematten (omvang, bedekkingsgraad) | · Is er een uitbreiding in het voorkomen van bacteriematten op diepe en op ondiepe locaties? | ||
· Welke factoren spelen hierbij een rol? | |||
· Wat is de interactie tussen voorkomen van bacteriematten en de bodemdiergemeenschap? | |||
Bodemdieren | Toestand en trend van de bodemdiergemeenschap en invloed van abiotische/biotische factoren | · Zijn er veranderingen in de bodemdiergemeenschap en zo ja, wat is daarvan de oorzaak? | De globale toestand en meerjarige trends in de bodemdiergemeenschap zijn beschreven in de MWTL- en WOT-rapportages, maar het ontbreekt aan een statistische analyse van causale factoren. |
· Welke abiotische (bijv. zuurstof, temperatuur, sedimentsamenstelling) en biotische (bijv. broedval, competitie met invasieve exoten) factoren kunnen dit verklaren? | Bodemdieren zijn van belang als biologisch kwaliteitselement (KRW) en als voedselbon voor vogels en vissen. | ||
· Zijn er verschillen tussen beide zoute meren en tussen verschillende deelgebieden van de meren? | |||
· Is er een verandering in de functionele rol van bodemdieren? | |||
· Is er een verandering in het voedselaanbod voor vissen, vogels? | |||
Nutriënten-belasting en primaire productie | Toestand en trend van nutriënten | · Hoe groot is het aandeel van antropogene bronnen (polders, atmosferische depositie, overige aanvoer) | Primaire productie wordt in belangrijke mate bepaald door nutriëntenbeschikbaarheid; bijdrage van verschillende bronnen verschilt tussen VM en GM |
In welke mate is nutriëntenbelasting van invloed op de primaire productie van fytoplankton en fytobenthos? | |||
Toestand en trend van fytoplankton | · Is er een trendmatige verandering in fytoplankton biomassa, soortensamenstelling en primaire productie? | Fytoplankton is een basis van het voedselweb. Er is geen analyse van veranderingen in samenstelling. Het ontbreekt aan langere tijdreeksen van primaire productie | |
· Is er verschil tussen de meren? | |||
Toestand en trend van microfytobenthos en van wieren en zeegras | · Wat is de bijdrage van microfytobenthos aan de primaire productie? | Microfytobenthos en wieren zijn potentieel een belangrijke voedselbron voor sommige soorten bodemdieren, vissen en vogels | |
· Wat is de bijdrage van wieren aan de primaire productie? | |||
· Wat is het belang van wieren/zeegras als habitat? | |||
· Welke factoren zijn van invloed op de omvang en samenstelling van het wierenbestand? | |||
Vissen | Toestand en trend van de visgemeenschap en invloed van abiotische/biotische factoren | · Treden er veranderingen op in de visgemeenschap, en zo ja, wat is de oorzaak? | De globale toestand en meerjarige trends zijn beschreven in de MWTL-rapportages. |
· Welke abiotische en biotische factoren binnen de meren kunnen dit verklaren? | Het ontbreekt aan een statistische analyse van causale factoren, waarbij ook de vraag is of de beschikbaarheid van data voldoende is voor verdergaande analyse. | ||
· Zijn er effecten van veranderingen in de visgemeenschap in Noordzee/Oosterschelde? | |||
· Zijn er verschillen tussen beide zoute meren en tussen verschillende deelgebieden van de meren? | |||
· Is er een verandering in het voedselaanbod voor vogels? | |||
Vogels | Toestand en trend van de vogelpopulaties (aantallen, broedsucces); wordt voldaan aan instandhoudingsdoelen | · Wat is de oorzaak van de veranderingen in de vogelpopulaties in de meren? | Beide meren hebben een belangrijke rol als rust-, broed- en leefgebied voor vogels en zijn aangewezen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn. |
· Voor welke soorten spelen ontwikkelingen in de ecologie en waterkwaliteit in de meren zelf hierbij een belangrijke rol (bijv. viseters, bodemdiereters)? | |||
Voedselweb | Graasdruk van bodemdieren (zacht/hard substraat) en zoöplankton op het fytoplankton | · Wat is de invloed van filtrerende bodemdieren (schelpdieren, zakpijpen, enz.) op de concentraties van fytoplankton | De fytoplanktonconcentraties in beide meren zijn relatief laag, waarschijnlijk door graasdruk van bodemdieren |
Ontwikkeling kwallenpopulaties | · Is er een toename van kwallenpopulaties (aantallen, soortensamenstelling) in de meren? | Er zijn anekdotische aanwijzingen voor toename in aantallen kwallen. | |
· Welke factoren spelen hierbij een rol? | Als predator kunnen kwallen effecten hebben op zoöplankton, vislarven. | ||
· Wat is het effect op het voedselweb? | |||
Niet-inheemse soorten | Wat is de invloed van invasieve exoten op het ecosysteem functioneren | · Welke invasieve exoten leiden tot verandering in het ecosysteem functioneren? | Niet-inheemse soorten komen veel voor en hebben in sommige gevallen een mogelijke invloed op het ecosysteem functioneren (bijv. Japans bessenwier, Japanse oester, Filipijnse tapijtschelp, verschillende kwallensoorten). |
Vervuiling | Invloed van contaminanten | · Zijn normoverschrijdende stoffen van invloed op het ecologisch functioneren van het systeem? | Een aantal alomtegenwoordige stoffen overschrijdt de KRW-normen. |
Overig | Rol van meren in ZW Delta | · Wat is de rol van de meren in de ZW Delta, bijv. voor vismigratie, hoogwatervluchtplaats, kraamkamer? | Voor functioneren van de meren is het relevant ook te kijken naar de rol van de meren als onderdeel van de ZW Delta |
· In hoeverre zijn de huidige ecologische/waterkwaliteitsproblemen van invloed op die rol? | |||
Klimaatverandering | · Wat is de invloed van klimaatverandering (o.a. stijging watertemperatuur, verandering in neerslag)? | Op langere termijn kan klimaatverandering effect hebben op voorkomen van soorten en ecologische processen |