8 Ecologie water

8.1 KRW doelen ecologie

Het Veerse Meer is binnen de Kaderrichtlijn Water (KRW) geclassificeerd als een M32 type met de kanttekening dat dit een sterk veranderd waterlichaam betreft. Het type M20 staat voor “Grote brakke tot zoute meren.”

Overzicht KRW doelen ecologie

Onderstaand in tabel 8.1 zijn de Ecologische Kwaliteit Ratio (EKRs) doelen voor het Veerse Meer weergegeven. Deze EKRs worden berekend op basis van een verhouding tussen de soortensamenstelling, abundantie en biomassa die specicifiek is voor het KRW type M20. Deze berekeningswijze van de EKR scoren is omschreven in het document STOWA Referenties en Maatlatten voor Natuurlijke Watertypen voor de Kaderrichtlijn Water 2021-2027 .

Tabel 8.1: Overzicht van de KRW doelen voor ecologie in het Veerse Meer.
Waterlichaam.Identificatie Typering.Omschrijving Hoedanigheid.Code Classificatie Ondergrens.Waarde Bovengrens.Waarde
NL89_veersmr Overige waterflora-kwaliteit EKR slecht 0.000 0.003
NL89_veersmr Overige waterflora-kwaliteit EKR ontoereikend 0.003 0.007
NL89_veersmr Overige waterflora-kwaliteit EKR matig 0.007 0.010
NL89_veersmr Overige waterflora-kwaliteit EKR goed 0.010 1.000
NL89_veersmr Fytoplankton-kwaliteit EKR slecht 0.000 0.200
NL89_veersmr Fytoplankton-kwaliteit EKR ontoereikend 0.200 0.400
NL89_veersmr Fytoplankton-kwaliteit EKR matig 0.400 0.600
NL89_veersmr Fytoplankton-kwaliteit EKR goed 0.600 1.000
NL89_veersmr Macrofauna-kwaliteit EKR slecht 0.000 0.200
NL89_veersmr Macrofauna-kwaliteit EKR ontoereikend 0.200 0.400
NL89_veersmr Macrofauna-kwaliteit EKR matig 0.400 0.600
NL89_veersmr Macrofauna-kwaliteit EKR goed 0.600 1.000
NL89_veersmr Vis-kwaliteit EKR slecht 0.000 0.150
NL89_veersmr Vis-kwaliteit EKR ontoereikend 0.150 0.300
NL89_veersmr Vis-kwaliteit EKR matig 0.300 0.450
NL89_veersmr Vis-kwaliteit EKR goed 0.450 1.000

8.2 Toestand bodemdieren

8.2.1 MWTL Meetgegevens

Sinds 2010 word er in het Veerse meer met een cycli van drie jaar een monitoring uitgevoerd volgens het MWTL (Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands) programma.

8.2.2 Macrozoöbenthos

In het meetjaar 2020 is er een extra monitoring uitgevoerd op verzoek van de regio om bentische fauna trends en observaties te kunnen vergelijken met historische data. Deze monstername , laboratoriumanalyse en rapportage van de monitoring voor macrozoöbenthos is uitgevoerd door Eurofins AquaSense (van Son and Verduin 2021) . Het doel van deze extra monitoring is om inzicht te krijgen in de water- en bodemkwaliteit van het Veerse meer. Er zijn namelijk recente aanwijzingen dat de toestand van de bodem achteruit gaat door zuurstofloosheid. In het onderzoek is voor nadere analyse ook onderscheid gemaakt tussen delen Oost en Centraal/West van het Veerse meer.

Uit dit onderzoek is geconstateerd dat de macrozoöbenthos biomassa en dichtheid in de diepere strata (>2 m) sterk zijn afgenomen en dat deze lage waarden niet eerder in dit meer zijn voorgekomen (figuur 8.2 en figuur 8.3). Voor de ondiepe zone (< 2m) stijgt de macrozoöbenthos dichtheid, dit komt echter doordat er een verschuiving in de soorten samenstelling plaatsvindt. Historisch werden hier voornamelijk bivalven aangetroffen, nu zijn dit vooral polychaeten en oligochaeten. Mogelijk is dit resultaat deels een artifact van de monitoringsmethode, omdat sinds 2013 bemonstering plaatsvind met een steekbuis en de openingsgrootte van dit bemonsteringsapparaat het lastig maakt om grote bivalven te bemonsteren. Echter is er ook een afname in de jaren na 2013 te zien, die niet door dit fenomeen verklaard worden. Er is geen waarneembaar verschil tussen de diepere klassen (>2 m) van beide deelgebieden op basis van de Bray-Curtis similariteitsindex (van Son and Verduin 2021) . Dit verschil is wel zichtbaar in de ondiepe klassen (< 2 m), waarbij er meer bivalven en crustacea gevonden worden in het Centraal-Westelijke deelgebied waardoor tevens daar de biomassa hoger is.

Uit deze rapportage valt op dat de EKR score die aan de hand van deze data bepaald wordt voor het Veerse Meer geen goed inzicht geeft op de negatieve ontwikkelingen die momenteel gaande zijn voor de macrozoöbenthos. Het rapport beveelt dan ook aan dit verder te onderzoeken.

Gemiddelde dichtheid van bodemdierenbiomassa (n ind./m2) in het Veerse meer in het voorjaar(VJ) en het najaar(NJ) (Van Son en Verduijn, 2021)

Figuur 8.1: Gemiddelde dichtheid van bodemdierenbiomassa (n ind./m2) in het Veerse meer in het voorjaar(VJ) en het najaar(NJ) (Van Son en Verduijn, 2021)

Gemiddelde bodemdierendichtheid (n/m2) over de soortgroepen in het ondiepe (<2 meter), gemiddelde diepte (2-8 meter) en diepe ecotoop (> 8 meter) van het Veerse Meer (Van Son en Verduijn, 2021)Gemiddelde bodemdierendichtheid (n/m2) over de soortgroepen in het ondiepe (<2 meter), gemiddelde diepte (2-8 meter) en diepe ecotoop (> 8 meter) van het Veerse Meer (Van Son en Verduijn, 2021)Gemiddelde bodemdierendichtheid (n/m2) over de soortgroepen in het ondiepe (<2 meter), gemiddelde diepte (2-8 meter) en diepe ecotoop (> 8 meter) van het Veerse Meer (Van Son en Verduijn, 2021)

Figuur 8.2: Gemiddelde bodemdierendichtheid (n/m2) over de soortgroepen in het ondiepe (<2 meter), gemiddelde diepte (2-8 meter) en diepe ecotoop (> 8 meter) van het Veerse Meer (Van Son en Verduijn, 2021)

Gemiddelde bodemdierenbiomassa (mg AFDW/m2) in het Veerse meer in het voorjaar(VJ) en het najaar(NJ) (Van Son en Verduijn, 2021)

Figuur 8.3: Gemiddelde bodemdierenbiomassa (mg AFDW/m2) in het Veerse meer in het voorjaar(VJ) en het najaar(NJ) (Van Son en Verduijn, 2021)

8.3 Zeegras

8.4 Macroalgen (bedekkingsgraad)

Macroalgen [#macroalgen] In het verleden hebben zeewieren tot overlast geleid in het Veerse Meer. Voor de opening van de Katse Heule was dit voornamelijk zeesla wat zorgde voor hinder van de scheepvaart en recreatie, stankoverlast bij het afsterven en zuurstoftekorten bij de bodem, wat negatieve effecten had op het bodemleven (Wolfstein, 2004). Na de opening van de Katse Heule in 2004 werd zeesla minder dominant en namen bruin- en roodwieren toe in hoeveelheden. Een van deze wiersoorten, het Japans bessenwier (een uitheemse bruinwier soort; (Sargassum muticum)) bloeit vroeg in het seizoen en sterft in de zomer af, waardoor grote velden kunnen gaan rotten en een vergelijkbare situatie kunnen creëren als in het verleden met zeesla is gebeurd (van der Jagt, Neijenhuis, Broeckx, de Gier, et al. (2021)).

Tussen 1989 en 1998 heeft Bureau Waardenburg in het kader van het onderzoeksprogramma BIOMON (in opdracht van Rijkswaterstaat en het RIKZ) jaarlijks onderzoek gedaan naar wieren en andere soortgroepen op hard substraat in het Veerse Meer. Dit gebeurde jaarlijks op een transect bij de Vrouwenpolder en de Jonkvrouw-Annapolder. Toen is na de opening van het doorlaatmiddel in 2004 een inventarisatie gemaakt van de ontwikkeling van abundante macro-algen op het zachte substraat van de ondiepe delen (0-2 m diepte) van het Veerse Meer voor de periode 2006-2014 (van Avesaath et al, 2014). In 2021 is door Bureau Waardenburg in opdracht van Rijkswaterstaat opnieuw onderzoek gedaan naar het voorkomen van wieren op het zachte substraat. Hierbij is een voorjaarsronde uitgevoerd om het Japans bessenwier in kaart te brengen, en een najaarsronde waarbij de overige wiersoorten in kaart zijn gebracht (van der Jagt, Neijenhuis, Broeckx, de Gier, et al. (2021)).

Japans bessenwier (bruinwier)

Ten opzichte van de laatste bepaling in 2014 is de bedekking met Japans bessenwier explosief toegenomen. In 2014 was de bedekking aan de noordoever van het oostelijk gedeelte nog 5-30% (Figuur 8.4; van Avesaath et al, 2014), in 2021 was het grootste gedeelte van het oosten bedekt met meer dan 60% bessenwier (Figuur 8.5). Ook verder in het westen werden enkele velden aangetroffen, terwijl dit in 2014 ook zeldzaam was. Vanwege de grote hoeveelheden is het zeer waarschijnlijk dat tijdens het afsterven en rotten van dood bessenwier op een aantal plekken zuurstofloosheid is ontstaan.

Zoals eerder vermeld kan Japans bessenwier schade aan het ecosysteem en hinder voor recreanten opleveren zoals weergegeven in de foto gemaakt bij Camping de Zandkreek (Figuur 8.6). Echter kunnen de enorme velden ook beschutting bieden voor verschillende soorten zoals de Japanse kruiskwallen, zeepbelslakken, garnalen en vissen (??). Eerdere studies in aan de west-Europese kust toonde aan dat Japans bessenwier ook een leefgebied biedt voor verschillende amphipoden en isopoden en fungeert het zelfs als alternatieve habitat voor de verdwenen zeegrasvelden.

Kartering van Japans bessenwier in het Veerse Meer in 2014.

Figuur 8.4: Kartering van Japans bessenwier in het Veerse Meer in 2014.

Kartering van Japans bessenwier in het Veerse Meer in 2021.

Figuur 8.5: Kartering van Japans bessenwier in het Veerse Meer in 2021.

Foto van veld van Japans bessenwier bij Camping de Zandkreek.

Figuur 8.6: Foto van veld van Japans bessenwier bij Camping de Zandkreek.

Groenwieren

Zeesla is in de laatste jaren, sinds de opening van het doorlaatmiddel, sterk afgenomen. Dit was in 2014 al zichtbaar en ook in 2021 werd deze in lage dichtheden aangetroffen (Figuur 8.7). Ander groenwiersoorten, zoals visdraadwier en viltwier zijn sterk toegenomen t.o.v. 2014 en resulteerde in een totale groenwieren bedekking weergegeven in Figuur 8.8.

Kartering van zeesla in het Veerse Meer in 2021.

Figuur 8.7: Kartering van zeesla in het Veerse Meer in 2021.

Kartering van groenwieren in het Veerse Meer in 2021.

Figuur 8.8: Kartering van groenwieren in het Veerse Meer in 2021.

Roodwieren

Ook voor roodwieren heeft de opening van de Katse Heule geleid tot een toename van dichtheden o.a. als een gevolg van het verbeterde doorzicht. Dit werd in 2014 al aangetoond (Figuur 8.9) en deze aantallen zijn relatief stabiel gebleven in de laatste jaren met een vergelijkbare bedekking in 2021 (Figuur 8.10). Soorten die o.a. worden aangetroffen zijn knoopwier, drakentong en stijf priemwier. Knoopwier hecht zich voornamelijk aan harde substraten en komen voornamelijk voor op Japanse oesters.

Kartering van roodwieren in het Veerse Meer in 2014.

Figuur 8.9: Kartering van roodwieren in het Veerse Meer in 2014.

Kartering van roodwieren in het Veerse Meer in 2021.

Figuur 8.10: Kartering van roodwieren in het Veerse Meer in 2021.

8.5 Fytoplankton

Tijdelijke notitie: Op dit moment zijn gegevens beschikbaar tot en met 2012. De rest van de gegevens is wel aangevraagd, maar nog niet ontvangen. Ook moet de tekst nog aangevuld worden.

In het Veerse Meer wordt soortensamenstelling van fytoplankton gemeten op het station Soelekerkepolder Oost. Er wordt het hele jaar elke maand aan de oppervlakte (1 of 3 meter diep) bemonsterd, en in de zomer ook op de spronglaag en dicht boven de bodem (3 meter erboven). De monsters worden gefixeerd en geteld. De naamgeving van de soorten is beschreven in Koeman et al. (2005). Met het fytoplankton worden soms ook kleine soorten protozoöplankton meegemonsterd en geïdentificeerd. De gebruikte monster- en telmethode is niet bedoeld, en ook niet geschikt voor een complete analyse van het zoöplankton. Deze worden daarom hier niet beschouwd, en zijn in deze dataset uitgefilterd, net als het heterotrofe “fytoplankton” (veelal Dinoflagellaten en Noctiluca).

In het Veerse Meer wordt het fytoplankton (uitgedrukt in celaantallen per liter) gedomineerd door “overig” en daarna diatomeeën (figuur 8.11). Phaeocystis is nooit dominant in het Veerse Meer. De hoogste celaantallen worden gevonden rond de opening in 2003 van de Katse Heule. Dit is consistent met de verhoogde chlorofyl-a concentraties rond die tijd (sectie 7.8). Dinoflagellaten zijn altijd aanwezig maar ordegrootte lager dan diatomeeën (let op: y-as is log-getransformeerd).

Concentratie van fytoplanktongroepen in cellen/l op de verschillende fytoplanktonstations. Er is geen rekening gehouden met verschillen in celgrootte.

Figuur 8.11: Concentratie van fytoplanktongroepen in cellen/l op de verschillende fytoplanktonstations. Er is geen rekening gehouden met verschillen in celgrootte.

Voor de Kaderrichtlijn Water wordt de concentratie van Phaeocystis en het voorkomen van het aantal bloeien hiervan als indicator gebruikt. Een bloei is gedefinieerd als een hogere concentratie dan 1.106 per liter. In het Veerse Meer is Phaeocystis zelden in zulke concentraties aanwezig (figuur 8.12).

Maandgemiddelde concentratie Phaeocystis in cellen/l op station Soelekerkepolder Oost in het Veerse Meer. Bij meer dan 1 miljoen cellen/l is er volgens de KRW spraken van een bloei.

Figuur 8.12: Maandgemiddelde concentratie Phaeocystis in cellen/l op station Soelekerkepolder Oost in het Veerse Meer. Bij meer dan 1 miljoen cellen/l is er volgens de KRW spraken van een bloei.

Omgerekend naar biovolume zijn diatomeeen veruit dominant, het gehele jaar. Overige soorten, hoewel dominant in aantal, zijn orders van grootte minder aanwezig qua biovolume in vergelijking met diatomeeën. Zowel Phaeocystis sp. als dinoflagellaten maken maar een zeer klein deel uit van het biovolume.

Bij de spronglaag en dicht bij de bodem worden in de zomer ook monsters genomen. De biovolumes volgen over het algemeen de concentraties aan de oppervlakte, behalve in de periode rond de opening van de Katse Heule in 2003.

Maandgemiddelde concentratie van fytoplanktongroepen in um3/l op de verschillende fytoplanktonstations. Er is geen rekening gehouden met verschillen in celgrootte.

Figuur 8.13: Maandgemiddelde concentratie van fytoplanktongroepen in um3/l op de verschillende fytoplanktonstations. Er is geen rekening gehouden met verschillen in celgrootte.

8.5.1 Variatie over het seizoen

Maandgemiddelde concentratie van fytoplanktongroepen in um3/l op station Soelekerkepolder Oost in het Veerse Meer vanaf 2006.

Figuur 8.14: Maandgemiddelde concentratie van fytoplanktongroepen in um3/l op station Soelekerkepolder Oost in het Veerse Meer vanaf 2006.

8.5.2 Vertikale verdeling

Het aandeel van fytoplankton biovolume aan de oppervlakt dat aangetroffen wordt in de dieptere lagen kan alleen berekend worden voor de maanden april - oktober, in de wintermaanden worden geen diepere monsters genomen. Dit geeft een goede indicatie over het aandeel van het het door fytoplankton geproduceerde materiaal dat naar de diepere waterlagen zinkt, en uiteindelijk de bodem bereikt. Materiaal dat in het diepe water en op of in de bodem wordt afgebroken draagt bij aan de zuurstofvraag aldaar, en daardoor ook aan zuurstofloosheid in het diepe water (figuur 8.15 en 8.16).

Rond de opening van de Katse Heule (2002) was het aandeel biovolume in de spronglaag en bij de bodem opvallend laag (figuur figuur 8.15), terwijl de biovolumes toen vrij hoog waren (figuur 8.13).

Diatomeëen zinken over het algemeen gemakkelijk uit de oppervlaktelaag, en de cellvolumes in de spronglaag zijn ook ongeveer gelijk aan die aan de oppervlakte. Dit lijkt ook te gelden voor de groep “overig” en Phaeocystis. De waarden voor Phaeocystis vertonen een grotere spreiding, waarschijnlijk doordat de biovolumes zeer klein zijn in vergelijking tot de andere groepen. in het voorjaar wordt het grootste aandeel diatomeën in de spronglaag aangetroffen, waarschijnlijk door het uitzakken van de voorjaarsbloei. Bij de bodem is het aandeel diatomeëen steeds veel lager dan bij de spronglaag, wat duidt op een vrij snelle afsterving en remineralisatie in het diepe water. Van de Dinoflagellaten komt maar een erg klein deel in de diepere waterlagen terecht. Deze groep staat er bekend om dat ze hun verticale positie in het water kunnen handhaven door gebruik van hun flagel.

Jaargemiddeld fractie van biovolume in de diepere waterlagen. Alleen waarden voor de maanden april - oktober worden hier beschouwd.

Figuur 8.15: Jaargemiddeld fractie van biovolume in de diepere waterlagen. Alleen waarden voor de maanden april - oktober worden hier beschouwd.

Verloop van de fracties biovolume van fytoplankton op de spronglaag en bij de bodem over het jaar (gemiddeld over de periode na 2005, dus na de effecten van de opening van de Katse Heule), in verhouding tot de biovolumes gemeten aan het oppervlakte. Dit is een maat voor het aandeel van de productie dat naar de bodem zinkt.

Figuur 8.16: Verloop van de fracties biovolume van fytoplankton op de spronglaag en bij de bodem over het jaar (gemiddeld over de periode na 2005, dus na de effecten van de opening van de Katse Heule), in verhouding tot de biovolumes gemeten aan het oppervlakte. Dit is een maat voor het aandeel van de productie dat naar de bodem zinkt.

8.6 Vissen

invulling?

8.7 Vogels

8.7.1 Natura 2000

De volgende passage is overgenomen van de Natura 2000 webpagina voor het Veerse Meer. Hier zijn ook per gebied overzichten te vinden met alle broedvogel- en niet-broedvogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen met bijbehorende doelen.

Het Veerse Meer is een voormalig onderdeel van het Oosterschelde estuarium. Na de aanleg van de Veerse Dam in 1961 verdwenen eb en vloed uit het gebied. Sindsdien is het Veerse Meer een brakwatermeer en is ruim 2000 ha schorgebied permanent droog komen te liggen. Medio 2004 is een doorlaat naar de Oosterschelde in gebruik genomen. Hierdoor is het meer weer zouter geworden en is het zuurstofgehalte in de diepere delen verhoogd. Mariene soorten nemen langzaam weer toe. In het meer liggen zandbanken en kleine eilanden. Het Veerse Meer is omgeven door vochtige graslanden en landbouwgebied. Op ondiepe plaatsen langs de oevers komen moerasvegetaties voor. Elders liggen vochtige graslanden en ruigten. Ten gevolge van zoute kwel komen naast vochtige graslanden ook zoutvegetaties voor.

Tabel 8.2: Instandhoudingsdoelen broedvogels in Veerse Meer.
Soort Status doel Aantal broedparen
A017 - Aalscholver definitief 300
A034 - Lepelaar definitief 12
A183 - Kleine mantelmeeuw definitief 590”



Voor doortrekkende vogels gelden de instandhoudingsdoelen voor de vogels in tabel 8.3

Tabel 8.3: Instandhoudingsdoelen niet-broedvogels in Veerse Meer.
Soort Status doel Populatie Populatie waarde Instandhoudingsdoelstelling
A004 - Dodaars definitief 160 gemiddelde Foerageergebied
A005 - Fuut definitief 290 gemiddelde Foerageergebied
A017 - Aalscholver definitief 170 gemiddelde Slaap- en rustplaats en foerageergebied
A026 - Kleine zilverreiger definitief 7 gemiddelde Foerageergebied
A034 - Lepelaar definitief 4 gemiddelde Foerageergebied
A037 - Kleine zwaan definitief behoud n.v.t. Slaap- en rustplaats
A041 - Kolgans definitief behoud n.v.t. Slaap- en rustplaats
A045 - Brandgans definitief 600 gemiddelde Slaap- en rustplaats en foerageergebied
A046 - Rotgans definitief 210 gemiddelde Slaap- en rustplaats en foerageergebied
A050 - Smient definitief 4000 gemiddelde Slaap- en rustplaats en foerageergebied
A051 - Krakeend definitief 60 gemiddelde Foerageergebied
A053 - Wilde eend definitief 3200 gemiddelde Foerageergebied
A054 - Pijlstaart definitief 50 gemiddelde Foerageergebied
A056 - Slobeend definitief 40 gemiddelde Foerageergebied
A061 - Kuifeend definitief 760 gemiddelde Foerageergebied
A067 - Brilduiker definitief 420 gemiddelde Foerageergebied
A069 - Middelste zaagbek definitief 320 gemiddelde Foerageergebied
A125 - Meerkoet definitief 4200 gemiddelde Foerageergebied
A132 - Kluut definitief 90 gemiddelde Slaap- en rustplaats en foerageergebied
A140 - Goudplevier definitief 820 gemiddelde Slaap- en rustplaats en foerageergebied

8.8 Exoten

Exoten

…inleiding exoten….

Japanse kruiskwallen {#kruiskwallen}

Japanse kruiskwallen (Gonionemus vertens; Figuur 8.40) worden sinds 2010 aangetroffen in het Veerse Meer (van der Jagt, Neijenhuis, Broeckx, Japink, et al. 2021). Sinds 2017 komen er jaarlijks grote aantallen kruiskwallen voor, dit resulteert in overlast bij zwemmers en andere recreanten (GGD Zeeland: Japanse kruiskwal), en daarom worden deze aantallen sinds 2017 gemonitord op zwem- en recreatielocaties van het Veerse Meer. De Japanse kruiskwal komt met name voor in ondergedoken vegetatie, voornamelijk Japans bessenwier (Sargassum muticum) wat ook een toename laat zien in de laatste jaren (??).

Foto van de Japanse kruiskwal.

Figuur 8.40: Foto van de Japanse kruiskwal.

In 2021 is de Japanse kruiskwal voornamelijk aangetroffen in het oostelijk deel van het Veerse Meer (Figuur 8.41). De meeste kruiskwallen zijn gevonden rondom camping De Paardekreek, in week 25 werden hier bijna 100 kruiskwallen waargenomen. In het westen en midden van het Veerse Meer zijn in 2021 slechts incidenteel kruiskwallen gevonden (Figuur 8.41), met als uitzondering de Kreek Oranjeplaat bij Arnemuiden, waar in driekwart van de monitoringsronden kruiskwallen zijn aangetroffen. De totale aantallen nemen wel af sinds 2018, waren dit er in 2020 nog 2268, in 2021 werden er nog maar 707 waargenomen. De waarneming van zeer hoge aantallen in 2018 heeft wellicht een verband met de warme en droge zomer die plaatsvond in het desbetreffende jaar.

Resultaten kruiskwallenmonitoring per locatie per monitoringsronde (weeknummer). Dikgedrukt = tien of meer kruiskwallen. Kleuren = visuele interpretatie van de hoogte van de waarde.

Figuur 8.41: Resultaten kruiskwallenmonitoring per locatie per monitoringsronde (weeknummer). Dikgedrukt = tien of meer kruiskwallen. Kleuren = visuele interpretatie van de hoogte van de waarde.

Resultaten kruiskwallenmonitoring per locatie voor de monitoring in week 25. Cijfers geven het stationnummer weer.

Figuur 8.42: Resultaten kruiskwallenmonitoring per locatie voor de monitoring in week 25. Cijfers geven het stationnummer weer.